Het los hoes vervolg

Het los hoes vervolg

Op de geleerde boerderij-onderzoekers uit het verleden die het los hoes nog met eigen ogen in bedrijf zagen, maakten deze schemerige met rook gevulde ruimten onveranderlijk grote indruk. Sommigen meenden hierin het oertype van de Nederlandse boerderij te herkennen of kenden aan het los hoes een grote symbolische waarde toe. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het los hoes-principe eenvoudigweg zeer goed paste in de landbouwkundige praktijk en wooncultuur van het gebied.

De rook zou een functie hebben vervuld bij het drogen en conserveren van de graanoogst die op zolder was opgestapeld en men was eraan gewend een goed overzicht te hebben over het hele reilen en zeilen van mens en bedrijf. Het los hoes-principe was dan ook niet voorbehouden aan kleine of armelijke bedrijven; het waren vaak grote welvarende boerderijen, waar men hechtte aan de plaatselijke werkwijze en woontraditie. Dit alles neemt niet weg dat de wijze van leven in een los hoes uiterst eenvoudig moet zijn geweest en het wooncomfort volgens onze huidige maatstaven vrijwel nihil. In de grote, tochtige ruimten was het ’s winters intens rokerig, terwijl alles onder het roet en het stof zat. Als gevolg hiervan kwamen er bij de bewoners allerlei oogaandoeningen voor. Het open vuur gaf maar weinig warmte, al gaat men er algemeen vanuit dat in de los hoes-situatie ook de ’s winters volgetaste graan- en hooizolders en de aanwezigheid van het vee in de stallen iets aan de temperatuur zullen hebben bijgedragen.

Hoewel het los hoes in Twente veel langer dan elders is blijven bestaan, werden vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ook hier de woon- en werkfuncties geleidelijk gescheiden. Na 1900 ging het zeer snel en de laatste voorbeelden van een echt functionerend los hoes verdwenen halverwege de twintigste eeuw. In uitzonderlijke gevallen bleef de oude situatie (althans bouwkundig) echter nog tot op heden bewaard door een verandering in gebruik, bijvoorbeeld doordat men nieuwe woon- en slaapkamers ging afscheiden in de al dan niet uitgebouwde zijbeuken, of permanent ging wonen in de bovenkamer. Elders bouwde men een nieuw woonhuis voor of naast de oude boerderij, waardoor deze in zijn geheel alleen als bedrijfsruimte of bijschuur ging dienen. In de meeste gevallen werd echter gewoon een scheidingsmuur dwars in het gebouw geplaatst, eerst vaak nog van beleemd vlechtwerk of hout, en later algemeen van steen.

 Een herinnering aan de oude situatie is dat zich hierin vaak een of twee venstertjes bevonden, waardoor men toch het contact met het bedrijfsgedeelte niet verloor. Meestal werd na inbouw van de muur ook de stookplaats hierheen verplaatst. Nog later, vanaf halverwege de twintigste eeuw, ging men over tot het inbouwen van kleinere woonkeukens in de zijbeuken. De toch nog moeilijk te verwarmen grote middenkamer werd pronkkamer en alleen bij bijzondere gelegenheden gebruikt.

Interieur boerderij Markelo, met brandmuur en schouw
Op de hoogte blijven?